Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide Sarai tot Abram: [10]Mijn ongelijk [11]is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de [12]HEERE rechte tussen mij en tussen u! 10. Dat is, het ongelijk, dat mij wordt aangedaan. Dit heeft Sarai gesproken uit ongeduld. 11. Of, om u, om uwentwille, het is u toe te rekenen, omdat gij wel merkt dat Hagar mij versmaadt, en gij haar daarover niet bestraft. 12. Uit zwakheid beveelt zij de zaad aan Gods oordeel, mits Hij straffe dengene die ongelijk heeft, zo hij daarin niet voorziet. Vergelijk 1 Sam.24:13,16.